Mag je als moslim bevriend zijn met joden of christenen?
“O Jullie die geloven! Neemt niet de Joden en Christenen tot vriend. Zij zijn als vrienden van elkaar. En wie van jullie hen als vriend neemt, behoort ongetwijfeld tot hen. Voorwaar, Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.” (5:51)
In de geschiedenis zijn verscheidene discussies ontstaan omtrent dit vers. Wij laten die discussies hier achterwege en proberen de betekenis van het vers te begrijpen.
Ditzelfde onderwerp is honderd jaar geleden ook aan de geleerde ‘Bediüzzaman’ Said Nursi gevraagd: “Vanuit de Koran is het afgeraden om de joden en christenen tot vriend te nemen. Hoe kan het dan dat u ons aangeeft vrienden met hen te zijn?”
Said Nursi heeft zijn antwoord gefundeerd op twee grondvesten. Een ervan in de context van de ‘Korancommentaren’ en de andere in de context van de ‘geschiedenis’.
A. Vanuit de context van de Korancommentaar (tafsier) is het antwoord dat Said Nursi heeft gegeven als volgt:
1. Om tot een goed en stevig oordeel te komen is het belangrijk dat het bewijs zeker is, en tevens moet de betekenis die het bewijs aanduidt ook zeker zijn. Het bewijs waar we het hier over hebben is een Koranvers en is dus een feit. Echter welke betekenis het heeft is niet volledig duidelijk. De mogelijkheid bestaat dat er ook andere betekenissen bedoeld worden, want dit verbod in de Koran draagt niet de betekenis van een algeheel verbod, maar heeft betrekking op een enkel aspect. Oftewel het verbod in dit vers omvat niet de joden en christenen in al hun aspecten en te allen tijde. Het verbod is open gelaten zonder duidelijke grenzen aan te geven. Zouden er duidelijk grenzen aangegeven zijn, dan was het niet mogelijk om hier iets tegen in te brengen. (Dit onderwerp wordt verder uitgelegd in de context van de “geschiedenis”)
2. Het principe is als volgt: Als een oordeel in de Koran gebaseerd is op een woord dat voortgevloeid is van een stamvorm (basisvorm) ervan, dan geeft de stamvorm van dat voortgevloeid woord de oorspronkelijke reden van het oordeel weer.
Dit kunnen we als volgt verklaren: De woorden die in Koran staan vermeld als “joden” en “christenen” zijn voortgevloeid van een stamvorm ervan. De stamvorm van deze woorden zijn “jodendom” en het “christendom”. Omdat het oordeel in de Koran is gebaseerd op een voortvloeiing van de stamvorm, kunnen volgens dit principe joden en christenen niet geliefd worden (kunnen niet als ware broeders worden gezien), omdat ze hun geloof reflecteren. Dus kunnen we wel een vriendschap met hen aangaan omwille van hun andere goede kenmerken en eigenschappen zoals behulpzaam, ambitieus, sociaal, begripvol en geduldig, welke niets met geloof te maken hebben, want deze kenmerken vallen buiten het verbod van het vers.
De islam is een geloof dat over alle jaren heen de volledige godsdienstige behoefte van de mens voorziet. Hierdoor laat het geen behoefte open voor andere geloofsovertuigingen. Gezien vanuit dit oogpunt beveelt het verheven vers de gelovigen om standvastig te blijven in hun geloofsovertuiging, niet te twijfelen aan hun geloof en afstand te houden van vriendschap die aanleiding geven tot twijfels.
Het is dus niet zo dat men vanuit dit vers, zoals sommigen beweren, op kan maken dat men in strijd moet gaan met de anders gelovigen, want het vers zegt tegen de gelovige moslims: “Neemt hen niet tot vriend”, omdat religieus vriendschap kan leiden tot hypocrisie. Het volgende moet door moslims gezegd worden: ”Voor jullie jullie godsdienst en voor mij mijn godsdienst.” [Koran 109:6]
Bovendien weet de hele wereld dat in de Koran, in de overleveringen en in 1400 jaar geschiedenis van de islam, de joden en christenen volledige vrijheid van godsdienst is gegeven. Ze waren vrij om synagogen en kerken te bouwen en hun geloof bleef gewaarborgd. Ze hebben in alle vrijheid hun geloof kunnen beleven en ondanks dat ze jaren onder de moslims hebben geleefd, was er op het gebied van hun geloof niets om over te klagen.
3. Er kan niet van iemand gehouden worden zonder dat er redenen zijn om diegene lief te hebben. Men houdt van iemand omwille van zijn eigenschappen of talent. Daarnaast is het zeker niet zo dat alle eigenschappen en talenten van een ongelovige de stempel van ongeloof draagt. Oftewel een ongelovige kan eigenschappen of talenten bezitten die passend zijn voor de islam. Waarom zou het, gezien vanuit dit oogpunt, niet toegestaan zijn om die eigenschappen of talenten mooi te vinden en er iets van op te pikken? Als een moslim getrouwd is met een joodse of christelijke vrouw, dan zal hij voorzeker van haar houden. Waarom zou hij trouwen met een vrouw waarvan hij niet houdt. De Koran staat toe dat een moslimman trouwt met een joodse of christelijke vrouw.
B. Kort samengevat is het antwoord dat Said Nursi gaf vanuit de context van de “geschiedenis” als volgt:
In de gelukzalige periode waarin de profeet Mohammed, vrede zij met hem, heeft geleefd, heeft een grote omslag naar het geloof plaatsgevonden. Iedereen was mentaal en geestelijk gefocust op het geloof. Liefde en vijandschap hadden als centrum het geloof. De mens hield van anderen omwille van hun geloof en was vijandig jegens anderen omwille van hun geloof. Vandaar dat de vriendschap die men aanging met niet-moslims zoals de joden en christenen niet puur of zuiver te noemen was.
Echter de veranderingen in de tijd waarin we nu leven zijn puur gericht op de beschaving. Ze kijken naar deze wereld. Iedereen is met hart en geest gefocust op de maatschappij, vooruitgang en de wereld. Gedachtes zijn gericht op zaken als: “Hoe kunnen we de perfecte beschaving bereiken. Hoe kunnen we ons verder ontwikkelen en vooruitgang boeken. Wat kunnen we doen om de wereldveiligheid, de bron van vrede op aarde, te handhaven.” Vandaar dat hedendaags de vriendschappelijke band die we met hen aangaan gericht is op de maatschappij en projecten om samen beter te worden. Deze vriendschap valt ongetwijfeld buiten het verbod waar de Koran over spreekt.