Hoe kijkt de islam naar een persoon die zonde pleegt?
De islam legt duidelijk uit welke handelingen goed zijn en welke handelingen worden afgekeurd. Hoewel er geen lijst van “Tien Geboden” of “Zeven Hoofdzonden” is in de islam, zijn er wel vergelijkbare equivalenten. Persoonlijke integriteit, liefdadigheid, eerlijkheid, mededogen en zelfbeheersing zijn deugden die worden aangemoedigd. Afgoden aanbidden, roddelen, kwaadspreken over onschuldige mensen, doden, stelen, het niet gehoorzamen van de ouders, het afleggen van valse verklaringen en seksuele promiscuïteit worden in de islam als zonden beschouwd.
Een van de fundamentele uitgangspunten van de islam, is dat mensen in essentie goed zijn. Ook hebben mensen de vrijheid gekregen te bepalen hoe zij zich gedragen. Hieruit volgt dat mensen dan ook een aantal keuzes dienen te hebben om uit te kiezen. Keuzes kunnen duidelijk goed of slechts zijn of in een groot grijs gebied van onduidelijkheid vallen. Moslims worden aangeraden om in dit grijze gebied van het leven, op hun geweten te vertrouwen. Toen iemand Profeet Mohammed, vrede zij met hem, vroeg wat een zonde was, antwoordde deze: “Wanneer iets je geweten dwarszit, verwerp het dan.”
Keuzevrijheid vereist ook dat er een intentie moet zijn, die aan de keus voorafgaat. Daarom worden mensen die een morele code volgen die Allah aan hen geopenbaard heeft, op hun intenties en niet op hun daden beoordeeld. Zo hoeft een onopzettelijk verrichte zondige handeling, wanneer die niet met een onzuivere intentie gepaard gaat, niet tot straf leiden.
Een moslim dient een zondige daad als een afwijking van een evenwichtige gemoeds- toestand te beschouwen. Profeet Mohammed, vrede zij met hem, heeft gezegd dat elke onrechtmatige daad een zwarte stip op een anders zuiver hart veroorzaakt. Als deze stippen niet verwijderd worden, zal het hart uiteindelijk zwart worden en ondoordringbaar worden voor goedheid en geloof. Een lange periode van tegenstrijdige gevoelens van schuld en de aandrang tot zondig gedrag leiden tot een ongezonde gemoedstoestand. Om van dit pijnlijke gevoel verlost te zijn, kan iemand (die niet in staat is met zijn zondige gedrag te stoppen) alles wat aan de leerstellingen van het geloof doet twijfelen, aangrijpen als bewijs om in ongeloof te vallen. Zo kan hij of zij bedenken dat als Allah niet bestaat, hij of zij zich ook niet schuldig hoeft te voelen. Vervolgens zal hij of zij een excuus zoeken om (het bestaan van) Allah te verwerpen. We hebben dit onbevredigende gevoel (schuld) echter nodig om onze daden te beoordelen en ten goede aan te passen. Zonder dit gevoel kunnen we als persoon nooit verbeteren.
De islam rekent met deze paradox af door middel van berouw, waarbij iemand in alle eerlijkheid naar zichzelf kijkt en besluit te veranderen en van zijn of haar schuldgevoelens afkomt. Toen een paar moslims bij profeet Mohammed (vrede zij met hem) klaagden over hun onvermogen om volmaakte levens te leiden, zei de profeet lachend: “Als jullie nooit zouden zondigen en daarover berouw zouden voelen, zou Allah een ander wezen scheppen dat dat wel zou doen,” om aan te geven dat onze zondige natuur onderdeel van ons ontwerp is. Maar waarom?
Zonder het vermogen te zondigen, heeft de mogelijkheid een zondige daad te begaan, geen enkele betekenis. En zonder de mogelijkheid om een zondige daad te begaan, kunnen we niet van keuzevrijheid spreken. Het zijn deze vrijheid en onze keuze – ondanks de mogelijkheid van het kwaad – voor het goede, die de menselijke activiteit uitermate waardevol maken. Een zeer nauwkeurige computer kunnen we niet “eerlijk” noemen, omdat deze geprogrammeerd is om altijd het goede antwoord te geven. Een persoon noemen we echter “eerlijk” omdat die ervoor kiest zich aan de waarheid te houden, ondanks de mogelijkheid er net zo gemakkelijk voor te kunnen kiezen om te liegen. De persoon wordt deugdzaam, terwijl de computer gewoon doet waarvoor hij gemaakt is.
Bovendien is de enige manier waarop de mens zich op consequente wijze kan verbeteren, fouten te maken en zijn gedrag te corrigeren. Zonder fouten te maken of zonden te begaan is het gewoon onmogelijk voor ons om onszelf voortdurend te verbeteren. Van tijd tot tijd komen we op een bepaald niveau, zonder verbetering vast te zitten. Gekoppeld aan de keuze ten goede te veranderen (berouw), wakkeren fouten of zonden de innerlijke aandrang tot verdere ontwikkeling aan.
Ditzelfde principe wordt gebruikt om staal te maken. De herhaling van verhitten, slaan en in koud water dompelen leiden tot de hardheid van het staal. Testen in het leven en innerlijke strijd leiden ertoe dat iemand zich spiritueel ontwikkeld en een geïntegreerd wezen wordt.
Wanneer er keuzevrijheid is, is het niet te vermijden dat sommige mensen verkeerde keuzes zullen maken. In de islam spreekt men van een zonde wanneer iemand willens en wetens zichzelf of een ander deel van de schepping schade berokkent. Omdat niet iedereen kon weten wat schadelijk is, dient de koran een moslim tot richtlijn, die zijn of haar gedrag naar waardevolle handelingen leidt en van de schadelijke afhoudt.
Om het hart te zuiveren en de schadelijke invloed van zondige handelingen op de directe omgeving te neutraliseren, volgen moslims een proces van berouw. Dit proces bestaat uit de volgende vier stappen:
- Men dient spijt in zijn of haar hart te voelen over de zondige daad (koran 9:118)
- Men dient Allah verbaal om vergeving te vragen (7:149)
- Men dient te besluiten de zonde niet nogmaals te begaan (4:18, 20:82)
- Men dient de zondige daad te compenseren door een goede daad te verrichten en indien mogelijk, te proberen zich met de betrokken personen te verzoenen (13:22)
In de islam vormt berouw geen sacrament. Het is een zaak tussen het individu en Allah en er is geen derde partij nodig ter bevestiging. Hoe weet een moslim dan of hij of zij vergeven is? De Koran zegt dat als het hierboven beschreven proces van oprecht berouw doorlopen wordt, kan de persoon ervan uitgaan dat hij of zij vergeven is en verder gaan. “God accepteert het berouw van degenen die in onwetendheid kwaad doen en spoedig daarna berouw tonen; tot hen zal God zich met genade richten: want God is vol kennis en wijsheid” (4:17)