Welke gradaties zijn er voor het vertonen van berouw (tawba)?

‘Tawba nasoeh’ betekent: een zuivere, eerlijke boetedoening die perfect hervormt en verbetert. “Als men echte spijt heeft, met het hart gevoeld, voor de begane zonde, geeft in deze kwestie een goed voorbeeld voor anderen.” De Koran wijst dit aan als echte boetedoening en er wordt vermeld: ‘O jullie die geloven: wendt jullie tot Allah in eerlijke, echte spijt!’

Er zijn drie gradaties in de spijtbetuiging:

1- De eerste is die van de gewone mensen die niet in staat zijn de Goddelijke Waarheden waar te nemen. De zondaar voelt de zondigheid tegenover God aan als een onrust, en zich bewust van de zondigheid die het hart verstoort, wendt hij zich tot Allah (God) en drukt spijt uit met betekenisvolle woorden. Zoals: ‘Ik heb gezondigd of gefaald, vergeef me!’ of ‘Ik vraag Gods vergeving’.

2- Zij die half ontwaakt zijn in de Goddelijke Waarheden, voorbij de sluiers van het materiële bestaan, voelen een inwendige trilling van zondigheid en spijt, net na alles wat er met hun hart en verstand gebeurt en wat onverenigbaar is met het bewustzijn van steeds in Gods nabijheid te verblijven, of na elk moment van onbezonnenheid in hun harten. Zij zoeken dan onmiddellijk beschutting in de Genade en Voorkeur van Allah (God). Zij zijn zoals beschreven in de volgende Hadith (Traditie): De Boodschapper van Allah, vrede zij met hem, verklaarde: ‘Wie eerlijk spijt heeft van zonde, is alsof hij deze nooit begaan heeft. Als Allah Zijn dienaar bemint, dan berokkenen de zonden geen schade. Waarop hij het Vers citeerde: ‘Waarlijk, Allah houdt van wie dikwijls spijt betuigt en van hen die voortdurend trachten zichzelf te zuiveren…’ Wanneer hem werd gevraagd naar het gevoel van de betrokkene, antwoordde de Profeet: ‘Het is een spijt die in het hart wordt gevoeld.’ (Qushayri, al-Risala, p.91)

3- Zij die zo zorgvuldig leven dat ‘hun ogen slapen maar hun harten niet’ zoals de uitdrukking uit de Traditie luidt, (Boechari, Tahajjud, 16 / Moeslim, Musafirin, 125): Hun harten waken steeds en verwerpen onmiddellijk alles wat tussen God en hun intiemste vermogens komt. Zij herwinnen het bewustzijn van hun relatie tot het Licht der Lichten. Zij beseffen voortdurend de betekenis van ‘Wat een schitterende dienaar!, waarlijk hij was altijd bereid om zich tot Allah te wenden, voor vergeving.’ (38:44)