Waarom stelt Allah het verplicht om gebeden uit te voeren?
In dit uitgestrekte heelal bevindt de mens zich onder omstandigheden waarin hij erg behoeftig en afhankelijk is. De mens is niet almachtig, noch kan hij zich alleen in zijn onderhoud voorzien. Alleen om te overleven is hij voortdurend afhankelijk van zaken van vitaal belang, die niet geheel binnen zijn handbereik liggen. Tegelijkertijd is hij zwak en erg kwetsbaar: Hij kan onder veel situaties gebukt gaan die zijn meest gekoesterde verlangens doen wegjagen. Hij wordt in beslag genomen door zorgen, ziektes en rampen, die een levenswerk in een oogwenk kunnen ruïneren.
Hij kan er niet om heen om in zijn contact met zijn omgeving, met het aantal en verscheidenheid aan planten, bomen, dieren, rivieren en bergen en in zijn contact met de grootsheid der hemelen, na te denken over zijn zwakte en betrekkelijke onbeduidendheid. De overpeinzing en het diepgaande inzicht in zijn hulpeloosheid en kleinheid in vergelijking tot de ontzaglijke harmonieën en de grootschalige orde om zich heen, maakt iets in hem wakker dat diep in zijn ziel ingebed ligt en dat hem beweegt tot erkenning van het goddelijke en Zijn aanbidding. Hij is verplicht om achter of voorbij de fysieke wereld, het bestaan van een grote, mysterieuze kracht te aanvaarden die controle uitoefent op alles wat bestaat. Aangezien alles wat hij kan waarnemen duidelijk afhankelijk is van weer iets anders en aangezien alles vergankelijk is, kan geen van wat hij kan zien of aanraken datgene zijn wat hij moet aanbidden. Veel eerder brengen ervaring en verstand hem tot de conclusie dat er achter de zichtbare en tastbare harmonie van het heelal een Hoogste Zijn, een Voortreffelijke Wil aanwezig is die alles leidt en controleert en derhalve zijn doel van aanbidding moet zijn.
Door nauwgezet het bestaan te overdenken, krijgt de mens besef van de allesomvattende wetmatigheid en orde, de uniformiteit en regelmaat van alle dingen en voorvallen en hun gehoorzaamheid aan een Almachtige Wil binnen het heelal. Hij realiseert zich zodoende dat binnen die wetmatigheid en orde alles een eigen rol heeft die zijn doel of plicht vormt. Omdat hij zelf een deel binnen het geheel is, komt hij tot het besef dat zijn bestaan geen doelloze gebeurtenis kan zijn, maar dat ook hij een doel te realiseren, een taak te volbrengen heeft.
Observatie van het bestaan vanuit de schoonheidsleer, geeft hem de bevinding dat het uitblinkt op een niet na te bootsen wijze. Van de menselijke gedaante zelf tot de levendige schoonheid van de talloze vormen en kleuren op aarde en de schoonheid van de sterren en planeten, raakt alles hem in zijn diepste en doet hem meer dan alleen ontzag inboezemen. Het geeft een vurig verlangen om de Maker en Eigenaar van dit, wat zijn ziel en gevoelens zo in verrukking brengt en bekoort, te leren kennen. Het is alsof alles in een andere wereld ontworpen en gemaakt is en daarna gepresenteerd wordt aan de mens opdat hij zijn verwondering kan uitspreken, terwijl hij er gebruik van maakt.
De mens krijgt de wereld aangeboden als een tafel, overvloedig bedekt met allerlei fruit en spijzen en versieringen van elke soort voor zijn gebruik en genot. Telkens wanneer hij zijn hand uitstrekt naar zo’n geschenk, voelt hij onvermijdelijk de aanwezigheid van de Schenker, waardoor hij een nog groter plezier en bewondering beleeft. Waren baby’s bij machte om gedachten te kunnen formuleren en uit te drukken, dan zouden ze zeker zeggen dat de melk die ze zuigen als van een andere wereld is, waar deze naar hun behoefte is klaargemaakt. Ze zouden dan dankbaarheid en eerbied tonen aan Hem die hen op deze wijze via hun moeders borst voedt.
In formele religieuze termen zouden we zeggen dat gevoelens en begrippen zoals die door de natuur opgewekt worden in het menselijke bewustzijn, een stadium zijn van bevestiging van de Schone Namen en Attributen van de Maker die zich door zijn creatie kenbaar maakt. Elke lof, elke pracht en elke schoonheid vertelt over degene die haar schiep, mogelijk maakte of voorzag. Elk systeem, evenwicht en orde duidt op iemand die het instelde en voortdurend in stand houdt. Alles bij elkaar genomen voelt de mens zich verplicht om dankbaar te zijn voor alle geschenken die hij ontvangt en Allah te aanbidden als antwoord op Zijn bekendmaking van zichzelf.
Voortbouwend op dit feit zeggen de Moe’taziles, en tot op zekere hoogte de Matoerides, dat als er geen Profeten waren gezonden en er geen leidraden (moershids) waren om mensen te begeleiden in de goede richting, dan nog zou de mens verplicht zijn geweest om Allah te kennen en juist te handelen, eenvoudigweg door te kijken naar de gebeurtenissen die zich in het heelal manifesteren. Er is ook enige aanwijzing die dit argument ondersteunt. Voor de komst van de islam waren veel mensen, inclusief Mohammed, vrede zij met hem, later de Boodschapper van Allah, geboren in het hart en citadel van het heidendom en veelgoderij, Mekka: niemand toonde hun de weg naar Allah, niemand sprak tot hen, zelfs niet tot Mohammed, vrede zij met hem, over de Eenheid van Allah (tawhid). Desondanks was er een nomade in de woestijn, een bedoeïen, die zei: ”Uitwerpselen van een kameel wijzen op de aanwezigheid van een kameel, voetsporen op het zand spreken van een reiziger. Is het dan niet zo dat de hemel met haar sterren, de aarde met haar bergen en dalen en de zee met haar golven wijzen op de Maker, de Almachtige, de Alwetende, de Wijze en de Zorgzame?”
Als een eenvoudige bedoeïen, wiens kennis zich beperkte tot de woestijn, al zulke gewaarwordingen kon hebben, wat te zeggen dan van anderen, zoals de man die later tot Boodschapper van Allah werd benoemd, Mohammed, vrede zij met hem, wiens diepgaande gewaarwordingen en begrip de wereld zouden redden? Lang voordat de goddelijke Openbaring kwam, realiseerde hij zich de bedoeling van het bestaan, “voelde” de Waarheid (al-Haq) in het grote boek van het heelal en begon er naar te zoeken. Hij trok zich terug in de grot van Hira en wijdde zich geheel aan meditatie. Citerend van Khadijah, vertelt Aisha in een hadith, die opgenomen is in Boechari’s grote Sahih (B, Bad’al-Wahy, 3), dat Mohammed, vrede zij met hem, zich geheel aan het gebed toewijdde, en slechts zo nu en dan terugkeerde om wat proviand te halen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de mens de capaciteit heeft om enige graad van kennis te bereiken en zo Allah te dienen volgens zijn eigen gewaarwordingen en begrip.
Het is nuttig om de laatste woorden en gedachten van Zaid bin Amr, de oom van Umar ibn al-Khattab, te vermelden. Deze man leefde niet lang genoeg om het profeetschap van Mohammed, vrede zij met hem, mee te maken, maar intuïtief voelde hij de waarheid van de Islam en de betekenis en belang van de komende Profeet Mohammed, vrede zij met hem. Hij wist niet hoe hij datgene wat hij bijna ten volle voelde, moest benoemen. Hij verzamelde zijn familieleden rond zijn sterfbed en zei: ”Het licht van Allah schijnt aan de horizon. Ik ben ervan overtuigd dat het spoedig in zijn geheel zal opkomen. Ik voel reeds zijn tekenen boven onze hoofden.” Sprekend tot Allah vervolgde hij: ”O Grote Schepper! Het is mij niet mogelijk gebleken U echt te kennen. Had ik U wel gekend dan had ik mijn gezicht tegen de grond gelegd voor U en was ik nooit in afwachting van Uw gunst overeind gekomen.” (Ibn Sad: Tabaqat, 1: 161-2; Ibn Hajar: al-Iasaba). Blijkbaar kan een zuiver geweten, dat niet bedorven en bevooroordeeld is door het heidendom en veelgoderij, door de pracht en harmonie van de schepping te beschouwen, begrijpen wat de positie van de mens binnen die schepping is, en trachten Hem die hem geschapen en alles geordend heeft, te dienen en te behagen.
Het kennen van Allah impliceert Zijn aanbidding. Aangezien Hij ons in allerlei gunsten voorziet, is Hem dienst verschuldigd. Te midden van alle zegeningen bevindt zich de zegening van het gebed zelf met de juiste handelingen en middelen. Allah formuleert voor ons de gebeden om te voorkomen dat wij in een stuntelige ijver hem te behagen, op ongepaste of dwaze wijze zouden spreken of ons zo zouden gedragen. Anders was het wellicht mogelijk te kunnen getuigen van mensen die woorden uitkramen als: waar zijn Uw knieën, O Heer, om mijn gezicht erop te zetten, of Uw hand om mij te troosten en andere onbeschaamde en misleidende uitdrukkingen.
Openbaring redt de mens van deze onwetendheid en leert hem hoe hij moet bidden. Dus door de openbaringen van Allah via Zijn Boodschapper ontdekken we dat we, om passend de staat van gebed te betreden, bepaalde regels moeten volgen. Voordat men begint moet men zich reinigen (woedoe). Aan het begin moet men “Allahoe akbar” zeggen, wat betekent dat Allah groter is dan alle hoofdbezigheden en afleidingen, groter dan de mens zelf (nafs), hetgeen betekent dat alleen Allah groot is. Om overgave aan te geven moet men in vredige en eerbiedige stilte gaan staan met beide handen voor zich in elkaar gebonden. Vanaf dat moment moet men zich zo volledig en diep mogelijk concentreren als mogelijk. Dan, afhankelijk van zijn graad, kan men spiritueel de Hemelvaart, die de Geliefde Profeet, vrede zij met hem, is gegund, meemaken. In overeenkomst met de kwaliteit van zijn concentratie en oprechtheid ervaart men het verlangen en het plezier om op te stijgen naar de oorden waarheen de Profeet, vrede zij met hem ook is opgestegen. Terwijl men innerlijk omhoog klimt, knielt men lichamelijk, eerbiedig, om zijn overgave te vernieuwen en zijn nederigheid uit te drukken. Door zo te handelen ervaart men een andere staat in zijn dienst en men werpt zich in nog meer ontzag en nederigheid neer.
Overeenkomstig met de diepte van zijn overgave hier, kan men verschillende oorden betreden. In de hoop op vooruitgang tilt men het hoofd even op van de eerste onderwerping (prosternatie) om te rusten en zich opnieuw voor de tweede keer neer te werpen. Op dat moment kan men de betekenis van de volgende hadith in Sahih Moeslim ervaren: “Nooit is de onderdaan dichter bij Allah, dan wanneer hij zich in Zijn aanbidding prosterneert” en de betekenis van het vers: Wie ziet jou wanneer je staat en jouw bewegingen te midden van hen die zich nederwerpen? (Koran 26:218-219)
Het gebed in zijn vorm die ons door duidelijke onderwijzing en leiding wordt geleerd, is de beste aanbidding die voortvloeit uit die liefde en ontzag voor overgave aan Allah en die geloof in Hem en kennis van Zijn goddelijke aanwezigheid teweegbrengen. Om niet ongepast of onnozel te spreken en te handelen, volgen we de door Allah en Zijn Profeet, vrede zij met hem, voorgeschreven patronen, aan de hand waarvan we Hem behagen en doen wat goed voor onze bestwil is.
Elk moment van het leven hebben we behoefte aan hulp, leiding en advies. Stel je eens voor dat een vriend je benadert en goede raad geeft over het beheren van je zaak; hier moet je bezuinigen, daar investeren, ga zo te werk om niet bedrogen te worden, zo kun je je arbeidskracht efficiënter benutten, enzovoorts, en dat deze vriend je niets aanrekent wat betreft jouw opvolging of afwijzing van zijn advies. Tenzij je je verstand hebt verloren, volg je natuurlijk zijn raad. Net zo gaan we de valkuilen van buitensporigheid en ongepastheid uit de weg, door het gebed te verrichten op de door Allah voorgeschreven wijze, en ontvangen we gunst en zegeningen die buiten onze voorstelling te boven gaan.
Door “Allahoe akbar” te zeggen is het net of we op een knop drukken die voor ons de goddelijke Rahman (Genade) opwekt, en waarbij onze zielen worden aangezet tot een tocht zoals de Hemelvaart van de Profeet, vrede zij met hem. Het reciteren van Soera “Al Fatiha”, de openingssoera van de Koran, lijkt de weg te openen naar het grootste mysterie. Met elk woord in feite, elke gebaar en beweging en hun vorm binnen het gebed, lijken we verborgen deurensloten en geheime deuren te openen die naar verborgen oorden en het eeuwig geluk leiden. Met het gebed worden alle wegen recht gemaakt en de deuren geopend; tevens worden onze recitaties en smeekbeden in de aanwezigheid van Allah aangehoord en de engelen verzamelen zich om ons heen wanneer we ons in oprechtheid neerwerpen.
Niemand kan beweren dat zulke dingen niet gebeuren. De overleveringen van de Profeet Mohammed, vrede zij met hem, verzekeren ons van dit gebeuren integendeel. Daarom wordt de vorm van het gebed dat door Allah is voorgeschreven het meest aanvaard. Wanneer iemand een machine koopt, is het onnozel, als hij niet de meegegeven instructies opvolgt, maar zijn eigen gang gaat. Op dezelfde wijze weet de Schepper hoe we het best kunnen handelen om in deze wereld en in het eeuwige leven hierna gelukkig te zijn. Dus is het wijs om de gebeden te verrichten in de vorm die door de Schepper is voorgeschreven en door Zijn Boodschapper, vrede zij met hem. In werkelijkheid zijn het alleen de Moslims wiens vorm van aanbidding, met zijn pracht en eenvoud, uitgevoerd wordt zoals door Allah is voorgeschreven en die Hem belieft. Dat is een grote gunst van Allah aan de moslims. Zij die zich door de eeuwen heen met de toestemming van Allah toegewijd hebben aan de hernieuwing en herleving van de Islam, zijn steeds het best en meest correct geweest in het gebed. En dat geldt vandaag de dag nog steeds. Wij zijn het die behoefte hebben aan het aanbidden van Allah; het is niet Allah die behoefte heeft om aanbeden te worden. Hij is vrij van alle behoeften. Moge Hij ons de gunst en eer verlenen Hem juist en oprecht te aanbidden.