Is de komst van profeet Mohammed (vzmh) vermeld in de Thora?

Eén van de metgezellen vroeg eens aan Gods Boodschapper, vzmh, wat over zichzelf te vertellen. De Boodschapper, vzmh, merkte in zijn antwoord op: Ik ben degene voor wiens komst Abraham bad en van wie Jezus blijde tijdingen bracht.

Dit is een toespeling op de volgende Koran verzen: (Abraham bad): ‘Onze Heer! En zend tot hen een Boodschapper van hun (eigen volk), die hun Uw Verzen voordraagt en die hen het Boek (de Koran) en de Wijsheid onderwijst en die hen reinigt. Voorwaar, U bent de Almachtige, de Alwijze.’ (Al Baqarah, 2:129)

En (gedenkt) toen Jezus, de zoon van Maria, zei: ‘O Kinderen van Israël, voorwaar, ik ben voor jullie de Boodschapper van Allah, ter bevestiging van wat er vóór mij is van de Taurat en als verkondiger van een verheugende tijding over een Boodschapper die na mij komt, zijn naam is Ahmad.’ (As Saff, 61:6)

De Boodschapper van God, vzmh, verscheen niet onverwacht. Alle voorafgaande profeten hadden over hem verteld en zijn komst voorspeld. In de Koran (Al Imran, 3.81) wordt nadrukkelijk aangegeven dat God met de profeten een verbond sloot om de boodschapper die na hen zou komen en hun boodschap zou bevestigen, te geloven en hem te helpen.

Alhoewel onderworpen aan vele verdraaiingen en wijzigingen, bevatten de huidige versies van de Thora, van het Evangelie en van de Psalmen nog altijd verzen die, impliciet of expliciet, zinspelen op de Profeet Mohammed vzmh. Wijlen Hussain Jisri vond honderdveertien van zulke verwijzingen en haalde die aan in zijn Risala al Hamidiya. We zullen er hier enkele citeren: De Here is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran. (Deuteronomium, 33.2)

Deze tekst refereert aan het profeetschap van achtereenvolgens Mozes, Jezus en Mohammed, vzmh. Sinaï is de plaats waar de profeet Mozes tot God sprak en de Thora ontving. Seïr is een plaatsje in Palestina waar de profeet Jezus de Goddelijke openbaring ontving. Paran is waar God Zichzelf voor de laatste keer aan de mensheid onthulde door Zijn openbaring aan onze Profeet Mohammed, vzmh.

Paran is een bergketen in de buurt van Mekka. Het wordt in de Thora (Genesis, 21:19-21) genoemd als de plaats in de woestijn waar Hagar door haar man Abraham (vzmh) achtergelaten werd om er met haar zoon Ishmael te leven. De bron van Zamzam komt er in voor. Zoals het nadrukkelijk in de Koran wordt aangegeven (Ibrahim, 14.35-37), liet Abraham Hagar en Ishmael achter in de vallei van Mekka – toen een onbewoonde plaats te midden van de bergketens van Paran.

Het was vanwege deze nadrukkelijke voorspellingen in de Thora dat haar volgelingen de Laatste Profeet, vzmh, verwachtten en wisten dat deze in Mekka zou verschijnen.

De tekst uit Deuteronomium volgt:

(Hij kwam) uit het midden van heilige tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.

Dit refereert aan de toegezegde profeet die talrijke metgezellen zou hebben, elk van de hoogste rang van heiligheid, en die het geoorloofd was zijn vijanden te bevechten.

De volgende verzen uit de Thora beloven ook de komst van de profeet Mohammed, vzmh:

Toen zeide de Here tot mij: Het is goed, wat zij gesproken hebben; een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hem zeggen, wat Ik hem gebied. De man, die niet luistert naar de woorden welke hij in mijn naam spreken zal, van die zal Ik rekenschap vragen. (Deuteronomium, 18: 17-19)

Uit deze verzen blijkt duidelijk dat met ‘een profeet uit het midden van hun broederen’ een Profeet wordt bedoeld die afstamt van de lijn van Ishmael, aangezien zijn broer Izaäk zelf weer een voorvader is van het volk van Israël. De enige Profeet die na Mozes kwam, en die als het gaat om het invoeren van nieuwe wetten en het voeren van oorlog veel op hem leek, is de Profeet Mohammed, vzmh. De Koran verwijst hier ook naar: Voorwaar, Wij hebben een Boodschapper tot jullie gezonden als getuige over jullie, zoals Wij tot de Farao een Boodschapper zonden. (Al Mozzammil, 73.15)

Abd Allah ibn Amr was één van de asceten van zijn tijd. Hij werd door de Profeet, vzmh, gewaarschuwd het slapen met zijn vrouw niet te verwaarlozen en niet elke dag te vasten maar liever om de andere dag. Over hem wordt bericht dat hij het volgende gezegd zou hebben:

Het was bij eerdere geloofsgemeenschappen algemeen bekend dat God een Profeet als drager van betere tijden en als waarschuwer naar de mensheid in zijn geheel zou zenden. In de Thora heb ik persoonlijk deze verzen over hem gelezen:

We zonden u, O Profeet, naar de hele mensheid als drager van betere tijden en als waarschuwer; en als steun en toeverlaat voor het gewone volk. U bent mijn dienaar en Boodschapper. Ik noem u Mutawakkil (die zijn vertrouwen in God legt). Hij is niet grof, weerbarstig en prikkelbaar, en hij schreeuwt niet op straat. Hij vergeldt geen kwaad met kwaad; in plaats daarvan vergeeft en verontschuldigt hij. God zal hem niet laten sterven alvorens Hij door hem het afgedwaalde volk terug naar het rechte pad geleid heeft door te verklaren: ‘er is geen godheid dan God.’

Dit verslag van Abd Allah ibn Amr werd bevestigd door Abd Allah ibn Salam en door Kab al Akhbar, bedreven studenten uit de joodse gemeenschap ten tijde van de Profeet, vzmh, die zich later tot de Islam bekeerden.

We lezen ook over het zegel van de Profeet, vzmh, in de Psalmen van David: Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde. Mogen voor hem de woestijnbewoners zich bukken, zijn vijanden het stof lekken; de koningen van Tarsis en de kustlanden hem geschenken brengen, de koningen van Scheba en Seba hem schatting offeren, moge alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem dienen. Voorwaar, hij zal de arme redden, doe om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft; hij zal zich ontfermen over de geringen en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen. Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog. En hij zal leven; men zal hem het goud van Scheba geven, men zal bestendig voor hem bidden, de ganse dag hem zegenen. Een overvloed van koren zij in het land; op de toppen der bergen golve zijn vrucht als op de Libanon, en de stedelingen mogen opbloeien als het kruid der aarde. Zijn naam zij voor altoos, zolang de zon er is bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, hem gelukkig prijzen. (Psalmen, 72.8-17)