Hoe was de situatie in Mekka voor het profeetschap van Mohammed (vzmh)?

Er zijn perioden in de menselijke geschiedenis aan te wijzen waarin de mensen niet in de eenheid van God geloven, maar waarin ze ieder op hun eigen manier Goddelijke taken aan de natuurelementen of aan zelfbedachte machten en krachten toedichten. Al die perioden zou je ‘donkere perioden’ kunnen noemen. Als het geloof in de eenheid van God uit het hart verwijderd is, ‘verdonkeren’ de geest en de ziel, vervagen alle normen, en wordt alles beoordeeld vanuit een onjuiste zienswijze. Deze morele, spirituele, sociale en zelfs economische groepsgesteldheid, is in de Koran gedefinieerd als jahiliyya, en is beschreven als volgt: Of (de toestand van de ongelovige is) als de duisternis in de diepe zee, bedekt door golf op golf, waarop wolken zijn: duisternis bovenop elkaar. Wanneer iemand zijn hand uitstrekt, kan hij die bijna niet zien. En aan wie Allah geen licht geeft: voor hem is er geen licht. (An Noer, 24/40)

Om dit onderwerp te verhelderen, is het nodig enkele woorden te wijden aan het pre-islamitische tijdperk: de tijd van jahiliyya. De Profeet Mohammed, vzmh (vrede zij met hem), verscheen in zo’n periode waarin de mensen geen kennis hadden van de ware Godsdienst. Daarom aanbaden ze talrijke afgoden. Zoals het in de Koran wordt uitgedrukt: En zij aanbidden naast Allah wat hen niet schaadt en hen niet baat, en zij zeggen: “Dezen zijn onze voorsprekers bij Allah.” (Yoenoes, 10/18)

Ze maakten afgoden uit steen, uit aarde, uit brood en zelfs uit kaas en zeiden dan: ‘Dit zijn onze bemiddelaars bij God.’ In denken en doen waren ze zo ontaard dat, zoals vermeld door Abu Dharr al Ghifari, ze gewoon hun afgoden tijdens de maaltijd in stukken sneden en opaten. De enige rechtvaardiging die ze hiervoor konden aanvoeren was dat ze ermee in de voetstappen van hun voorvaders traden: En wanneer tot hen gezegd wordt: “Volgt wat Allah heeft neergezonden,” dan zeggen zij: “Maar wij volgen dat (pad van afgoderij) waarop wij onze vaderen aantroffen.” (Al Baqarah, 2/170)

Ze begroeven hun dochters levend. In de woorden van de heilige Koran: En wanneer één van hen de verheugende tijding verkondigd wordt van (de geboorte) van een meisje wordt zijn gezicht somber en is hij vertoornd. Hij verbergt zich voor de mensen wegens het slechte nieuws wat hij kreeg! Zal hij het in weerwil van de schande behouden of zal hij het in de grond verstoppen? (An Nahl, 16/58-59)

Vrouwen werden veracht, niet alleen in het pre-islamitische Arabië maar ook in de Romeinse en Perzische landen. De Koran verklaart openlijk dat zij hierover gehoord zullen worden: En wanneer het levend begraven meisje ondervraagd wordt. Voor welke zonde werd zij gedood? (At Takwir, 81/8-9)

Op een dag na de bekendmaking van Mohammed’s, vzmh, profeetschap kwam één van zijn metgezellen naar hem toe en vertelde wat hij met zijn dochtertje gedaan had: ‘O Boodschapper van God, ik had een dochter. Op een dag vroeg ik haar moeder haar aan te kleden omdat ik haar naar haar oom zou brengen – de arme moeder wist wat dit betekende maar ze kon niets anders doen dan gehoorzamen en treuren. Mijn vrouw kleedde het kind aan, dat blij was te horen naar haar oom te gaan. Ik nam haar mee naar een bron en zei haar erin te kijken. Terwijl ze in de bron keek, duwde ik haar erin. Terwijl ze naar beneden rolde schreeuwde ze: “Vader, vader!”

Toen hij dit vertelde snikte de Profeet, vzmh, alsof hij iemand uit zijn naaste familie verloren had. De harten waren verhard. Elke dag werd er in een uithoek van de woestijn wel een kuil gegraven om er een onschuldig meisje in te begraven. De mensen waren erg gewelddadig en wreed. De sterken verpletterden de zwakken. Het was een tijd waarin geweld de menselijkheid had verdrongen, waarin wreedheid goedkeuring had verkregen en waarin bloedvergieten als een deugd werd gezien. Ook overspel en ontucht kwamen veelvuldig voor. De gezinsstructuur was zo goed als vernietigd.

Deze donkere periode zou door de Islam gevolgd worden; en behalve het ontwortelen van veel kwaad, zou God in de Koran voor wat betreft kindermoord verklaren: Doodt niet jullie kinderen uit (angst voor) armoede. Wij schenken voorzieningen aan jullie en aan hen. (Al An’am, 6/151)