Hoe belangrijk zijn onze daden t.o.v. onze intentie?

In het hiernamaals zal het oordeel gebaseerd zijn op geloof en goede daden, die met oprechte intentie verricht zijn. Volgens Profeet Mohammed (vrede zij met hem) kijkt Allah pas naar iemands daden wanneer deze voor de geloofstest is geslaagd.

Een van de bekendste overleveringen van de woorden van de Profeet (vrede zij met hem) luiden: “Daden worden aan de hand van intentie beoordeeld. Iemand wordt beloond voor wat hij of zij zich heeft voorgenomen om te doen.” (Boechari, Bad’oel-Wahy, 1; Moeslim, Imara, 155; Aboe Dawoed, Talaq, 11). Volgens deze woorden is het glashelder dat intentie het sleutelwoord is. Het tegenwoordige rechtssysteem stemt overeen met het principe dat intentie een kerncomponent vormt bij de beoordeling van daden.

De letterlijke betekenis van intentie is een voornemen tot of toewijding van het hart aan een bepaald doel. In sommige gevallen kan de intentie alleen al genoeg zijn om een beloning te krijgen, ook als de voorgenomen daad vanwege een onvoorzien obstakel niet is uitgevoerd. In andere gevallen kan de intentie de beloning voor een goede daad vermenigvuldigen. Hoewel dit aardse leven niet voldoende is om het Paradijs te verdienen, speelt de intentie om Allah, zolang als men leeft, te aanbidden, een sleutelrol bij het verdienen van eeuwige gelukzaligheid. De Profeet (vrede zij met hem) heeft ook gezegd: “De intentie van een gelovige levert meer beloning op dan zijn of haar daden.” (Majna’al-Zawaid, 1.61, 109).

In de islam zet intentie normale dagelijkse handelingen om in een beloning opleverende daden van aanbidding. Ook nemen handelingen, afhankelijk van de onderliggende intentie, in waarde toe. Zo worden we bijvoorbeeld normaal gesproken niet beloond voor een hele dag honger hebben. Als dit echter voor Allah gedaan wordt, verandert het in vasten, wat een waardevolle vorm van aanbidding is. Studeren met het doel om kennis te vergaren om Allah te behagen, wordt een daad van aanbidding. Dit kan zelfs in dergelijke mate gedaan worden, dat volgens Imam-Shafi zolang er sprake van zuivere intentie is, zelfs de slaap van een student van ilm (kennis, wetenschap) een daad van aanbidding wordt.

Oprechte intentie is zeer belangrijk in de islam. Het verrichten van daden, zuiver en alleen om Allah te behagen, vormt de hoeksteen van goede daden. Om in het hiernamaals beloond te worden, dient elke handeling uit een zuivere intentie voort te komen.

Net zoals het niet mogelijk is een hemelse beloning te ontvangen voor een schijnbaar goede daad, waarvan de onderliggende intentie slecht is, hoeft men ook geen beloning te verwachten voor een intrinsiek slechte daad, die op goede intenties stoelt.

Volgens de Koran zullen goede en slechte daden niet op de zelfde wijze gewogen worden: “Degene die goed doet, zal tien keer zoveel aan zijn krediet kunnen toevoegen: degene die kwaad doet, zal slechts voor het gedane kwaad gestraft worden: geen van hen zal kwaad gedaan worden” (6:160).

Dit vers wijst er op dat de genade van Allah groter is dan Zijn rechtvaardigheid en Allah het goede van Zijn schepping laat prevaleren. Tevens staat de deur van vergeving open voor iedereen.

Aangezien het menselijke verstand de oneindige variatiemogelijkheid van de menselijke gesteldheid en het oneindig aantal mogelijke combinaties van zichtbare en onzichtbare gevolgen van al onze daden, niet kan bevatten, moet er wel een overkoepelende intelligentie zijn, die bepaalt wat goed en wat slecht is. De autoriteit om of iets als goed of slecht te beoordelen, ligt uitsluitend bij Allah. Binnen de islam wordt de Wil van Allah weerspiegeld door de Koran, als openbaring van Allah en door de Profeet (vzmh) als de Boodschapper van Allah. Dit onder voorbehoud dat de openbaring niet in de loop der tijd veranderd is.

Wat betreft goed en kwaad, kan het menselijke verstand gebruikt worden om de wijsheid ervan te begrijpen en het gebod te bevestigen. Daarbij is het bepalen van goed en slecht meestal zo voor de hand liggend, dat men zich niet erg hoeft in te spannen om de wijsheid ervan te begrijpen. Wie kan beweren dat rechtvaardigheid, liefdadigheid, kuisheid, integriteit en vergeving niet goed zijn? En wie kan het oneens zijn met het gegeven dat liegen, stelen, gokken, moorden, en laster intrinsiek slecht zijn of slechte gevolgen hebben?