Degenen die deze vraag stellen suggereren dit: “Aangezien we in Allah en zijn Profeet (vrede zij met hem) geloven, zullen wij naar de hemel gaan! Maar degenen die geboren en getogen zijn in niet-islamitische landen profiteren niet van het Goddelijk Licht en Leidraad; dus zullen zijn naar de hel gaan”. De vraag is een betwistbare kwestie, dat enerzijds een groter zorg voor de niet-moslims dan Allah pretendeert en anderzijds onopgemerkt in de heimelijke kritiek van de islam op gaat.
Er bestaat geen algemene verordening of bepaling in de islam die zegt dat degenen die in niet-islamitische landen leven naar de hel zullen gaan. Eerder nog, de bepaling is als volgt; degenen die naar de hel zullen gaan zijn mensen die de boodschap en uitnodiging van de profeet Mohammed (vrede zij met hem) afgewezen hebben uit haat en koppigheid en hun oren ervoor hebben gesloten en zich ervan hebben afgewend. En dus getuige waren van de Waarheid en het Licht van de islam aanschouwd hebben. Het pretenderen van een grotere barmhartigheid en medelijden dan het Medelijden van Allah is de grootste brutaliteit die er bestaat. Of zij die de Goddelijke Boodschap hebben gehoord in islamitische landen leven of niet, doet minder ter zake. Het is van groter belang of men zich bekommert om de Boodschap en gehoorzaam aan deze is. Degenen die zich daaraan onttrekken zullen daadwerkelijk naar de hel gaan en eeuwig lijden.
De vraag die gesteld is, is één van de kwesties die uitvoerig behandeld zijn door de islamitische geleerden, die overvloedig gesproken en geschreven hebben over het belang van de Koran en Hadith (overleveringen van Profeet (vrede zij met hem)) met betrekking tot dit onderwerp. Maar waarom besteedt men zoveel aandacht aan dit soort vragen, terwijl er tegenwoordig veel meer dringendere kwesties zijn? Als men een antwoord weet te krijgen, hoe zal het hun leven dan beïnvloeden en veranderen? Wat zullen ze bereiken betreffende hun leven in het Hiernamaals? Hoe zal het antwoord het dagelijkse praktijk en levensstijl beïnvloeden van degenen die het vragen, of van degenen namens wie het is gevraagd?
Is er verschil tussen degenen die vrijwillig ongelovig zijn en degenen die geen gelegenheid hebben gehad om van de islam te horen? Zullen de laatstgenoemden naar de hel gaan en de zelfde straf krijgen? Het antwoord zal worden gegeven in het kader van de standpunten van de imams van de islamitische theologie.
De ‘Asharis’ beweren dat wie niet de naam van Allah heeft gehoord en niet de gelegenheid heeft gehad om Hem te leren kennen, ongeacht de plaats waar men leeft en de manier waarop men leeft, niet gestraft, maar veeleer “vrijgesteld” zal worden. Als Allah wil, beloont Hij zulke mensen naar de mate van goedheid die ze verricht hebben. En ze zullen dan van de zegeningen van de hemel genieten.
Het denkbeeld van de Matoeridis komt ongeveer overeen met die van de Moe’tazilieten. Ze beweren dat als men zijn Schepper door middel van zijn verstand vindt, ook al kent men Zijn Naam of “Attributen” niet, men dan niet voor eeuwig gedoemd zal zijn. In feite verschilt deze stelling niet zo van die van de ‘Asharis’, ofschoon het op het eerste gezicht wel zo lijkt. Volgens de Matoeridis maakt het niets uit waar men leeft. Of iemand in de bergen, in een woestijn of op een eiland leeft, hij kan altijd de opkomst of de ondergang van de zon en de maan, het fonkelende licht van de sterren, de harmonie en de ordening van de schepping, de pracht en praal en de regelmatigheid te midden van de enorme variëteit op het aardoppervlak, de reusachtigheid van de bergen en de zachte kalme briesjes die over hun oppervlakte strelen en de sensationele kleuren en bewegingen van bloemen, bomen, en dieren waarnemen. Al deze dingen zijn tekenen van de Bezitter, de Schepper, de Grootste Erbarmer en Waker over alle dingen. Men kan dus het bestaan, de kracht en de gunst van de Schepper waarnemen en erkennen zonder Zijn Naam, Zijn ‘Attributen’ of Zijn Boeken en Boodschappers te hebben gekend. Zo’n persoon behoort dan tot de vergevenen. Daarom moet men niet roekeloos beweren dat mensen die in niet-islamitische landen leven naar de hel zullen gaan als ze niet in Allah geloven. Men moet veeleer zwijgen, gezien de opvattingen van de islamitische geleerden.
Imam Ashari leidt zijn oordeel af uit een vers in de Koran: “We zullen nooit straffen voordat We een Profeet hebben gezonden” (Koran, 17:15). Dus iemand zal niet gestraft worden voor een fout die hij begaan heeft, voordat hij een rechtmatige waarschuwing heeft gekregen door een ware profeet.
Volgens de Matoeridis is het verstand een belangrijk vermogen dat in staat is om het goede van het kwade te onderscheiden, maar het zou te ver gaan om te zeggen dat het verstand alléén in staat is om alles uit te pluizen. Daarom beveelt Allah het goede en verbiedt het verkeerde, en laat de zaak nooit helemaal over aan het oordeel en de bevinding van de mens, omdat ze feilbaar zijn. Hij draagt Zijn verboden en geboden aan mensen over door middel van profeten, en dus laat Hij de mensen nooit in het ongewis. Het argument van de Matoeridis luidt als volgt: “Het verstand kan tot de conclusie komen dat overspel en ontucht slecht zijn, omdat de stamboom en de afkomst verstoord en gestagneerd worden, met alle kwalijke gevolgen van dien, onder andere die voor de verdeling van erfgoed”. Door het verstand te gebruiken kan men erop komen dat diefstal slecht is, want als het normaal zou zijn dat je bezittingen van hem steelt die het verkregen heeft door hard te werken, niemand dan in enige zekerheid kan leven. Het verstand kan ook ontdekken dat het drinken van alcoholische dranken slecht is, omdat je daardoor het bewustzijn kunt verliezen, het je gezondheid kan schaden, je vatbaar kan maken voor allerlei ziekten en zelfs het nageslacht kan aantasten. Hetzelfde geldt ook voor wat goed is zoals rechtvaardigheid, goed gedrag tegenover anderen en dergelijke. Dit alles wordt als goed beschouwd door het verstand.
Vertrouwen en geloven in Allah is ook een goedheid dat het verstand kan vatten, omdat het geloof ons tot voldoening en innerlijke rust leidt. Reeds op deze wereld beginnen we het gevoel van tevredenheid te beseffen dat we zullen ondervinden in de hemel. De weg naar het geloof is niet zo moeilijk dat het ontoegankelijk is voor het verstand. Zoals het geval van de Bedoeïen, die naar de Profeet (vrede zij met hem) kwam en hem uitlegde hoe hij zich tot het geloof bekeerd had: “De uitwerpselen van een kameel wijzen erop dat een kameel bestaat. Voetsporen in het zand duiden de aanwezigheid van een reiziger aan. De hemel met al zijn sterren, de aarde met zijn bergen en valleien en de zee met zijn golven, zijn zij niet het bewijs van de aanwezigheid van de Schepper, de Almachtige, de Grootste Erbarmer? Deze Bedoeïen ging in Allah geloven door zijn verstand te gebruiken. Daarom moeten en mogen we de rol van de rede en de gedachte in het geloof niet onderschatten. Vanuit dit oogpunt gezien wil Matoeridi zeggen dat men zijn Schepper door het gebruik van het verstand kan vinden. Er zijn veel goede voorbeelden uit de pre-islamitische periode.
Één ervan is Waraqa b. Nawfal, neef van Oemm al-Moe’minin (de moeder der Moslims), Khadija (ra), de eerste vrouw van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem). Waraqa had het gevoel dat de Profeet (vrede zij met hem) in zijn levensperiode zou verschijnen. Toen de eerste openbaring aan Mohammed (vrede zij met hem) kwam, zag hij (Mohammed) de Engel Djibriel (Gabriël) die de hele horizon en de hemel liet schitteren door zijn grootheid. De Profeet (vrede zij met hem) kwam naar huis terug en met kloppende hart vertelde hij Khadija (ra) wat hij gezien en gehoord had, terwijl hij haar smeekte om hem toe te dekken. Khadija (ra) ging naar Waraqa om zijn advies te vragen, en hij bevestigde de waarheid van de missie (profeetschap) en de openbaringen van Mohammed (vrede zij met hem). Waraqa behoorde tot degenen die de aangekondigde tekenen van de komst van de Profeet (vrede zij met hem) al wisten en aanvoelden. En de tekenen lieten al van zich horen. Zodoende begreep Waraqa dat er nooit iets goeds van de kant van de afgoden zou komen en negeerde hij hun. En door zijn eigen gezond verstand te gebruiken geloofde hij in het bestaan van één God.
Nog zo’n iemand was Zaid b. Amr, de oom van Oemar bin al-Khattâb (ra). Hij vereerde de afgoden niet meer, maar aanbad de Enige God. Hij verachtte de afgoden en vertelde de mensen dat ze onecht waren en men niets goeds van hen kon verwachten. Hij wist dat de komst van een Profeet nabij was. Echter, zoals Allah wenste, leefde hij niet lang genoeg om de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) in levende lijve te zien. Maar hij wist intuïtief wel van zijn komst. Hij riep zijn zonen Said en Oemar en de andere familieleden aan zijn sterfbed en zei: “Het Licht van Allah verschijnt aan de horizon. Ik geloof zeker dat het spoedig zal verrijzen. Ik voel al zijn tekenen boven onze hoofden. Zodra de Profeet (vrede zij met hem) komt, moeten jullie zonder tijd te verliezen naar hem toegaan en je bij hem aan sluiten”. Wat de mensen zelf met hun handen hebben gemaakt kan God niet zijn, of in behoeften voorzien. Deze menselijke scheppingen hebben zelf de mens nodig. Hoe kan iets wat zelf in behoeftige omstandigheden verkeert, aan de wensen van de mens tegemoetkomen? Door zulke simpele redenaties kan men komen tot de noodzaak om de Heer van de aarde en de hemel te leren kennen. Echter, als men zijn verstand richt op de Openbaring, dan is zijn noodzaak om te weten al aangewakkerd en de weg naar de eeuwige gelukzaligheid ligt voor hem open.
Om het kort te houden, degenen die de Profeet (vrede zij met hem) hebben gezien en over hem en de Koran gehoord hebben, maar nooit de behoefte hebben gehad om verder te zoeken en om meer over hem te weten te komen zullen niet naar de hemel gaan. Van degenen die onvrijwillig in onwetendheid verkeerden en die ook niet de geringste kans hebben gehad om de Koran en de Profeet (vrede zij met hem) te leren kennen, mogen we echter hopen dat zij van Allah’s Genade mogen profiteren. En ze zullen niet beschuldigd en gestraft worden voor fouten die ze begaan hebben uit onwetendheid.
Deze vraag brengt het verschil tussen de vroegere en huidige Moslims naar voren en de plichten van moslims tegenover de niet-moslims.
De eerste Moslims leefden volledig volgens de islam, vertegenwoordigden en verspreidden de Boodschap, geopenbaard aan Mohammed (vrede zij met hem) over een breed gebied en wakkerden het collectieve gewetensgevoel van de mensheid aan. Vele eeuwen later, als we hun levensverhalen lezen, kunnen we zo’n grootheid in hun islamitisch denken en leven waarnemen dat het ons duidelijk wordt waarom mensen niet onverschillig waren voor de Boodschap die ze brachten. Ze waren onbevreesd en onbedwingbaar en sloegen totaal geen acht op de zorgen, genoegens en lijden van het wereldse, dagelijkse leven, zodat ze een duurzame indruk hebben achtergelaten op de wereld.
Dankzij hun oprechtheid en dienstijver hoorde een groot aantal mensen de boodschap van de islam binnen een zeer korte tijd. Ze waren zo verheven, diepgaand en grondig in hun handelen en geesteskracht, dat in de tijd van kalief Oethmân het licht van de islam zich uitspreidde van de Straat van Gibraltar tot aan het Aral Meer, en van de gebieden van Anatolië tot aan de Grote Muur van China. Tijdens de periode van de Moe’awiya (een metgezel van de Profeet (vrede zij met hem)) bereikten de Moslims de Atlantische Oceaan. Heel Marokko, Tunesië en Algerije schitterden onder de glorierijke vlag van de islam. In minder dan 30 jaar, na de laatste openbaring aan de Profeet (vrede zij met hem) hebben de Moslims de islam in deze landen bekendgemaakt (verspreid). Daar de moslims zelf de islam volledig beleefd en nageleefd hebben, respecteerden en bewonderden de meeste mensen hun en voelden zich tot hen aangetrokken. En zodoende sloten zij zich aan bij het geloof.
De Christenen en de Joden in die landen prefereerden een staat geregeerd door Moslims boven die van hun eigen mensen. Toen de Moslims Damascus moesten verlaten kwamen de Christenen bij elkaar met hun religieuze leiders en verzochten hun niet te vertrekken. Maar toen de Moslims daadwerkelijk weggingen, beloofden de Christenen dat ze onder hun bewind zouden leven en dat ze de volledig verschuldigde rijksbelasting (jizya) zouden betalen als de Moslims in staat waren in de toekomst terug te keren. Bovendien deed de eerlijkheid van de Moslims een groot aantal mensen bekeren tot de islam. Het is trouwens onmogelijk voor te stellen dat het anders kon aflopen, aangezien die mensen de eerste Moslims zagen, van wie de meesten Oemar bin Khattab (ra) “vertegenwoordigden”, die bekend was om zijn oprechtheid en toewijding. Zij waakten ’s nachts gedurende lange tijd en waren overdag legendarische krijgers te paard. Ze haalden zeer veel mensen over en imponeerden ze, zodat ze allemaal geloofden dat alle poorten van de hele wereld spoedig voor ze open zouden gaan.
Als we bedenken dat mensen tegenwoordig niet eens geborgenheid kunnen verschaffen, zelfs niet in een klein gebied voor hun eigen gemeenschap, dan begrijpen we hoe groot de prestatie van de eerste Moslims was. Als beloning voor hun geborgenheid, betrouwbaarheid, wijsheid, fijnheid van geest en vroomheid waren de deuren van veel kastelen en steden geopend voor hen, niet als eervolle titelhouders of bezoekers, maar als bestuurders en heersers.
Toen de Moslims de leiding over Syrië en Palestina overnamen, vroegen de legerleiders om de sleutels van de Masjid al-Aqsa (één van de beroemde moskeeën). De Patriarch die in het bezit was van de sleutels vertelde hen dat ze wisten hoe de persoon die de sleutels in ontvangst zou nemen eruit zag en dat het onmogelijk is om ze over te dragen aan een ander. Terwijl ze aan het redetwisten waren, begaf de kaleif Oemar (ra) zich al op weg vanuit Mekka naar Palestina. Niemand wist hoe hij zou reizen. Maar het was de Patriarch en de priesters bekend hoe degene die de sleutels zou ontvangen zou komen. Oemar bin Khattâb (ra) had een kameel van het staatseigendom geleend. Hij had ook een paard kunnen lenen, maar had dat niet gedaan. Hij had een kameel genomen om er beurtelings met zijn dienaar, die hem vergezelde tijdens de reis, op te rijden.
Toen de aanvoerders van de Moslims hoorden dat Oemar (ra) met een kameel aankwam, baden zij tot Allah dat als ze de rivier zouden oversteken het dan niet de beurt was van Oemar om te lopen. De Byzantijnen waren gewend om hun heersers in pracht en praal te zien. Dus de aanvoerders van de Moslims dachten dat het voor de kaleif misschien beschamend zou zijn als hij zou worden gezien met een kameel waarop de dienaar reed en hij de teugels vasthield en met opgerolde broekspijpen, de rivier overstak. In feite was de politieke pracht en praal een schijnheilige vertoning en Oemar (ra) probeerde het te vermijden. Niettemin geschiedt alles volgens de Wil van Allah. En juist datgene gebeurde waarvoor de aanvoerders vreesden. Daarnaast had Oemars (ra) kleding, totaal versleten en uitgedragen, vele erop genaaide lapjes. Toen de Patriarch deze figuur zag, riep hij luid: “Dit is de man wiens beschrijving in onze boeken staat. Dus zal ik hem de sleutel overhandigen”. Vanwege de voorkennis, verkregen uit hun boeken, wisten de priesters al hoe Oemar (ra) eruit zou zien en hoe hij de rivier zou oversteken. De overhandiging van de sleutel van de Masjid al-Aqsa aan de Moslims leidde tot de aanvaarding van de islam door veel mensen.
Oeqba b. Nafi, een man met een groot ijver, behoorde tot degenen die erop uittrokken om mensen over de hele wereld over de Waarheid in te lichten. De verovering van Afrika was ten dele aan hem te danken. Na succesvolle overwinningen werden sommige mensen jaloers op zijn roem en spraken slecht over hem tegen de kaleif. De kaleif werd opgehitst en Oeqba werd ontslagen uit zijn functie. Hij werd gearresteerd en werd zodoende afgehouden van zijn pogingen om de islam aan de mensen te verkondigen. Gevangen genomen voor vijf jaar, werd zijn enige smart en grote verlangen zó te kennen gegeven: “Ik wou dat ik de islam over heel Afrika kon verspreiden. Dit is mij onmogelijk gemaakt. Dat is het enige wat ik betreur”. Door Oeqba vrij te laten en hem vervolgens tot bestuurder van Afrika te benoemen, heeft Yazid een goede daad verricht en veel van zijn wonden geheeld. Als compensatie voor al het onrecht dat hij te verduren heeft gehad. Hij opende de weg om Afrika alsnog te veroveren en de islam in dit hele gebied te verspreiden wat voorheen bijna gelukt was, maar tot een einde was gekomen door de arrestatie van Oeqba. Oeqba bereikte de Atlantische Oceaan met een enkele veldtocht. Hij kon met zijn paard de Oceaan niet oversteken en schreeuwde: “O, Allah! Als deze donkere zee me niet had verhinderd verder te gaan, dan had ik Uw Heilige Naam in de overzeese landen bekend hebben gemaakt. Als er iemand toen in staat was geweest om hem over het continent Amerika te vertellen, dan zou Oeqba zeker van plan zijn geweest om daar hoe dan ook naar toe te gaan.
Deze eerste Moslims veroverden de gebieden die nu Azerbadjan, Iran, Irak, Noord-Afrika, Boechara, Tashkent en Samarkand genoemd worden. Het zijn die plaatsen die Boechari, Moeslim, Tirmidhi (dit zijn de drie van de zes grote hadith verzamelaars), Ibn Sina, al-Farabi en Biruni voortbrachten in een tijdperk van vijfentwintig jaar, in minder dan een enkele generatie. De eerste Moslims droegen de boodschap van de islam over in bijna elk van de toen bekende gebieden in de wereld; en ze zorgden ervoor dat de glorierijke vlag met daarop:
“Er is geen ander Schepper dan Allah en Mohammed is Zijn Boodschapper” vol trots wapperde in vele landen.
In ons geval doen we nauwelijks de moeite om over de Waarheid te vertellen aan mensen in onze omgeving, laat staan dat we naar andere landen gaan en de mensen over de islam inlichten. Sommige mensen willen misschien wel naar ons luisteren, maar we slagen er helaas niet in hen te overtuigen. Onze woorden keren terug tot ons als van een muur van ijs, koud. De woorden verlaten onze monden wel, maar ze dringen niet door tot de harten en de zielen van de mensen. Door dit te zeggen is het niet onze bedoeling om ondankbaarheid te tonen voor de zegeningen die we wel hebben. We willen slechts aandacht schenken aan het feit dat er een groot, werkelijk onmeetbaar verschil bestaat tussen onszelf en de kwaliteiten van de mensen die de Metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) van de Profeet (vrede zij met hem) waren.
Zij brachten de Boodschap over aan alle mensen en zagen deze taak als het enige doel van hun leven. Als ze niet in staat waren om het te volbrengen, hadden ze medelijden met de mensen en de landen die zich niet bewust waren van de Waarheid. Daarentegen zijn wij niet eens in staat om de Islam volledig in ons individueel bestaan te vertegenwoordigen en nog minder in staat om zijn boodschap over te brengen aan de grote menigte over de grens. Wij hebben ons overgegeven aan onze persoonlijke behoeften en zorgen; en we hebbend niet de hoogste prioriteit gegeven aan het werken in dienst van Allah. We denken helaas maar al te goed aan de paden die naar onze huizen, banen en ons wereldse leven leiden. Degenen onder ons die naar het buitenland zijn gegaan, naar niet-islamitische landen zijn daarheen gegaan om dollars, ponden, marken of franks te verdienen en niet om de islam in die landen te verspreiden. Daarom zijn wij niet in staat ze de ingezetenen kennis te laten maken met de grote Waarheid.
Als tegenwoordig de niet-Moslims in dwaling, verdorvenheid en ongeloof leven, wat te wijten is aan onze onachtzaamheid, luiheid en onbekwaamheid, dan zullen wij daarvoor zeker rekenschap moeten geven. Als zij verantwoording moeten afleggen hiervoor, dan zal zeker ook ons het een en ander ten deel vallen. Lezingen en seminars geven en forums organiseren zijn niet de enige manier om de islam te verspreiden. Zulke activiteiten kunnen beschouwd worden als een goede poging om het pad te leren kennen dat naar Allah leidt, maar zij vormen op zich niet het echte middel in dienst van de verspreiding van de islam. Als een echte dienst voor de islam wordt vergeleken met een groot paleis dan zijn onze pogingen tot dusverre niet meer dan de eerste ingang tot het paleis: we zijn nog niet eens echt begonnen met onze taak.
Daarom zullen velen het spoor bijster raken. Nu en dan zijn we naar die mensen gegaan om hen de islam te vertellen, maar we hebben ons niet behoed voor nutteloze twistgesprekken en conflicten tussen onszelf. Wij zijn zeker niet in de buurt gekomen van het niveau van vertegenwoordiging van de islam door Oemar (ra), Oeqba b. Nafi en andere personen met dezelfde hoedanigheid. Wie weet hoe hun tegenstanders overvallen waren door angst vanwege hun vastberaden moed, hun onbedwingbare toewijding aan Allah; of door verbazing bevangen waren vanwege hun betrouwbaarheid, loyaliteit, rechtvaardigheid en menslievendheid, waardoor ze vol verwondering tenslotte de islam aanvaardden. Het feit dat veel landen waarin nu moslims leven, uitzonderingen daargelaten, waren veroverd door deze eerste Moslims, bewijst genoeg wat absolute oprechtheid in dienst van Allah kan bereiken.
Vanuit dit perspectief bekeken krijgt de vraag over niet-moslims, vooral degenen die in niet-islamitische landen leven, een ander aspect. We moeten de niet-Moslims met grotere tolerantie behandelen en tegen onszelf zeggen: “We moeten ons schamen. We zijn er niet geslaagd om de boodschap van de islam te verkondigen en ze het Licht te brengen en uit de duisternis waarin ze leven te halen”. Ter verduidelijking zal het helpen om hier een waar gebeurd verhaal over een Duitse familie te vertellen.
Een Turkse arbeider kreeg onderdak bij een Duitse familie. Hij schonk grote aandacht aan religieuze plichten en volbracht ze nauwgezet. Behalve tijdens de werkuren, liet hij het nooit na om de familie over de islam te vertellen. Na een tijdje werd de huisbaas moslim. Zijn vrouw zei tegen hem, net zoals eens de vrouw van Amir b. Tufail had gezegd: “Wij zijn tot nu toe altijd bij elkaar gebleven. Laten we in de toekomst ook bij elkaar blijven. Samen op de Sirat (de brug van deze wereld naar de hemel) en ook in de hemel. Als de islam werkelijk ertoe leidt dat je hemelse gebieden kunt betreden, zoals je zegt, waarom zou ik me dan van zo’n zegen onthouden, terwijl jij er wel van zou genieten?
Ze maakte haar woorden af met kalimat al-tawhid:
“Er is geen ander God dan Allah en Mohammed is Zijn Boodschapper”.
Met hun kinderen die ook de islam als godsdienst accepteerden was de familie compleet geworden en hun huis vormde een buitenpost van de hemel. Een paar dagen later ging de gastheer naar de Turkse arbeider en zei verrassend: “Ik kan je niet genoeg bedanken voor het feit dat je een eervolle gast voor ons bent geweest. Soms word ik echter kwaad op je en ik kan me dan niet bedwingen om je echt af te ranselen. Door jouw komst hebben wij de Koran, de Profeet (vrede zij met hem) en God leren kennen. Mijn huis kreeg een hemelse sfeer. Maar ik had een vader. Hij was een erg fatsoenlijke goede man. Hij overleed een aantal dagen voor je komst. Waarom kon je niet wat vroeger komen om hem ook over de islam te vertellen?” Deze woorden geven waarachtig de stem, het beklag, de berisping van de hele niet-islamitische wereld weer. We zijn er niet in geslaagd hen van de islam te overtuigen. Zelfs in onze eigen landen hebben we niet genoeg moeite gedaan en steun gegeven ter wille van de islam om ervoor te zorgen dat onze eigen mensen de islam behoorlijk kenden.
De vraag kan ook vanuit een ander gezichtspunt bekeken worden, namelijk: degenen die ons van de islam verwijderd hebben, beloofden altijd een leven volgens westerse standaard. Maar we bedelen na 150 jaar nog steeds aan de deuren van het Westen. Er is weinig veranderd en we kunnen niet zeggen dat we in enig belangrijk opzicht vooruit gegaan zijn. Gedurende anderhalve eeuw heeft het Westen ons gezien en behandeld als hun arbeiders die hun eigen vaderland verlieten voor een hongerloon. Zelfs toen we hen over de gouden principes van de islam wilden informeren, de beste van alle boodschappen, welke de deuren van het Paradijs voor hun zouden openen accepteerden de christenen en de joden het niet. Ze wilden de kwaliteit en de waarde van de islam niet inzien. Dit komt deels door het feit dat ze ons als verachtelijke ondergeschikte arbeiders zien. Zoals altijd kan een rijk iemand zich moeilijk voorstellen dat hij iets van de bedelaar voor zijn deur nodig heeft.
Vandaag de dag is de islamitische wereld bepaald geen achtenswaardig voorbeeld voor de rest van de wereld. Integendeel, het is verscheidene keren op vele terreinen verslagen en ondergeschikt gemaakt aan het Westen. Alleen als wij de islam volledig praktiseren en vertegenwoordigen en naar de niet-moslims gaan met zelfvertrouwen, eergevoel, waardigheid en grootheid en dit alleen doen ter wille van God, net zoals onze voorvaderen en eerste moslims dat hebben gedaan; dan pas kunnen we verwachten dat ze echt naar ons luisteren en de roep van de islam accepteren. We mogen het niet accepteren, en dat gebeurt nog steeds, dat ze ons beschouwen als dienaars en bedelaars, maar zolang we onze ware islamitische identiteit niet hebben teruggevonden, geven we hun een excuus ons zo te beschouwen en te behandelen. Het is zeker dat, als ze rekenschap moeten geven van hun standpunten en gedrag in het Hiernamaals, we dan ook, gefaald in het overleggen van de islam aan hen, ondervraagd en gestraft zullen worden voor onze laksheid en nalatigheid in deze. Dus de verantwoordelijkheden van Moslims en niet-moslims moeten op gelijke hoogte in acht worden genomen. Oordelen over hen moeten terecht en rechtvaardig zijn. De overtuiging die alle niet-moslims tot de hel verdoemt alleen omdat ze niet-moslim zijn is ons vreemd. Ook de ijdele gedachte dat als wij eens op nonchalante en ondoordachte wijze zullen trachten de waarde van de islam te verkondigen, de mensen ons dan zullen volgen, is ons vreemd. Ook bestaan er nutteloze mijmeringen zoals de veronderstelling dat als men eens op een oppervlakkige manier de waarde van de islam noemt, we dan zomaar mensen kunnen bekeren.
We geloven dat in de nabije toekomst een aantal zaken in de wereld zullen veranderen. Vooral in Turkije, Centraal Azië, Egypte, Pakistan en in sommige andere landen zullen de Moslims hun zelfbewustzijn inzake de islam herkrijgen. En er zullen mensen met een edelmoedig karakter zijn die niet meer het wereldse na zullen streven, maar alleen leven in de ijver om de islam en zijn verheven normen en waarden aan de mensen duidelijk te maken. Alleen door ondersteunde, gerichte pogingen zal de islam een groot inbreng hebben op het evenwicht in de wereld. Het zal worden gerespecteerd en gewaardeerd. De stem van de moslims die niet-moslims oproepen tot toetreding in de islam, zal gehoord worden.
Dit is niet iets onmogelijks. Het zal veeleer zeker gebeuren. Maar degenen die erin slagen zullen mannen en vrouwen van goed karakter zijn, wiens harten vervuld zijn van de islam. En niet de schijnheilige en inadequate mensen die alleen aan hun lichamelijke behoeften denken en die zich alleen met de islam bezighouden in hun vrije tijd.